De abdij van Averbode krijgt jaarlijks enkele duizenden toeristen over de vloer. Met grote regelmaat worden groepen rondgeleid in de kerk, waar het oude koorgestoelte een van de blikvangers is. De abdijgidsen putten zich uit in details over de zaligen en heiligen die boven de koorbanken afgebeeld zijn.
Eén van die gebeeldhouwde mannen houdt in zijn linkerhand een boek (de Schrift?) en een geselroede. Deze heilige – hij heet Arnikius van Averbode – staat er tamelijk onverstoorbaar bij, hoewel zich aan zijn voeten een gruwelijk tafereel ontvouwt. Een wolvin zet er haar tanden in een angeliek en dus zwaarlijvig jongetje.
De gidsen hopen stiekem dat niemand van de bezoekers vragen gaat stellen over die heilige-met-de-hongerige-wolvin. Maar in elke groep heb je wel zo’n bijdehand type dat niet van ophouden weet. (Niet zelden betreft het een gepensioneerd onderwijzer.) Gelukkig is er dan de reisleider die op zijn horloge kijkt: de bus wacht, want we worden voor koffie en pistolets verwacht in Scherpenheuvel.
Bij elke rondleiding is er wel zo’n bijdehand type dat niet van ophouden weet. Gelukkig kijkt de reisleider net dan op z’n horloge: de autocar wacht.
Over deze Arnikius valt nochtans veel te vertellen. Deze middeleeuwer – geboren in 1140 – was een kind van de streek. Als zoon van de heer van Diest was Arnikius voorbestemd voor een leven als ridder. Maar al na één kruistocht in het Heilig Land had hij er schoon genoeg van: hij ging het klooster in. Averbode, op een paar mijl van huis, leek hem een geschikt oord.
Eenmaal hij het witte kloosterhabijt ontvangt, weigert de jonge edelman binnen de abdijmuren te gaan wonen. Liever huist hij in een schamel hutje in het bos. Daar verricht Arnikius trouwens zijn eerste mirakel.
Een groepje ruiters, op de terugweg van een bezoek aan de abdij, krijgt nabij het stadje Zichem met noodweer af te rekenen. Een van hen sukkelt met paard en al in de kolkende Demer. Voor de ongelukkige ruiter komt alle hulp te laat. Zijn gezellen besluiten een kar op te vorderen en met het lijk terug te keren naar Averbode.
Kluizenaar Arnikius kwam uit zijn hut tevoorschijn, begon te bidden bij het lijk en plotseling kwam de dode weer tot leven.
Bij de hut van Arnikius houdt het gezelschap halt. Wanneer de kloosterling-kluizenaar tevoorschijn komt, merkt hij meteen wat er aan de hand is. Hij maakt het teken des kruises bij de kar waarop het lijkt ligt, begint te bidden… en de dode gaat weer ademen.
Het is Arnikius’ eerste, maar niet zijn laatste wonderdaad. Hij trotseert de duivel, wordt in een visioen aangesproken door Onze-Lieve-Vrouw en doet de arm verstijven van een man die, het mes in de aanslag, zijn broer wil neersteken. Landelijke bekendheid verwerft Arnikius wanneer hij in de bossen van Averbode een spelend kind redt uit de klauwen van een wolvin.
Ik verzin dit niet; alles is te lezen in Chronica BB. Canonicorum Regularium sub sancta Praemonstratensi observantia degentium. Dat is de titel van een boekje dat in 1682 werd uitgegeven in Antwerpen. De samensteller ervan – hij draagt de indrukwekkende initialen F.S.A.S.P.C.D. – baseerde zich voor Arnikius’ levensverhaal op de kronieken van een veertiende-eeuwse monnik van de abdij van Middelburg. Die zou ook het levensverhaal van Andreas, de eerste abt van Averbode, hebben opgeschreven.
Van een officiële zalig- of heiligverklaring was nog geen sprake toen de Arnikiusbiografie verscheen. Dat hield de abt van Averbode niet tegen om de verering van zijn medebroeder volop te promoten. Eerder al, in 1673, gaf hij Arnikius een plek in het nieuwe koorgestoelte in Averbode. En een paviljoentje in de kloostertuin werd omgedoopt tot Arnikiuskapel.
Met de komst van de bollandisten kwamen er barstjes in de Arnikiushype. Ze wilden dat ‘middeleeuwse’ manuscript weleens onder de loep nemen.
Maar dan kwam Bollandus op het toneel, en met hem kwamen de eerste barstjes in de Arnikiushype. Bollandus – eigenlijk Jean Bolland, Antwerpenaar en jezuïet (en dus dubbel kritisch) – was de man achter de Acta Sanctorum, een reeks uitgaven van heiligenlevens die van start ging in 1643 en tot vandaag loopt. Bollandus wilde die middeleeuwse kronieken weleens onder de loep nemen.
Drie jaar heeft de jezuïet gezocht naar het manuscript met het levensverhaal van Arnikius. Servaas Vaes, de ondernemende abt van Averbode die toch minstens een kopie van de tekst moest bezitten, stuurde hem met lege handen huiswaarts.

Ook Bollandus’ opvolgers – de zogenaamde bollandisten – werden wandelen gestuurd. Abt Vaes suggereerde hen om eens een kijkje te nemen in de nalatenschap van de Antwerpse historicus Kristoffel Butkens. Die had vroeger al wat geschreven over de figuur van Arnikius.
Bracht de abt de bollandisten opzettelijk op een dwaalspoor? Feit is dat Butkens op dat moment al veertig jaar dood was. Bovendien waren grote delen van zijn archief verkocht, want behalve ontzettend veel boeken had hij vooral veel schulden nagelaten…
De bollandisten plaatsten serieuze vraagtekens bij dat onvindbare manuscript, maar trokken het historische karakter van Arnikius niet in twijfel. In 1695 noteerde een redacteur van de Acta Sanctorum dat de stoffelijke resten van Arnikius nu maar snel gevonden moesten worden. Dan kon de Heilige Stoel werk maken van de officiële canonisatie van de kloosterling uit Averbode.
Niet alleen de middeleeuwse kronieken worden naar het rijk der fabelen verwezen, ook hun auteur blijkt nooit te hebben bestaan.
In de achttiende eeuw belandt het onderzoek naar de ‘Middelburgse kronieken’ wat op de achtergrond. De Arnikiusverering houdt bescheiden stand in Averbode, tot de abdij in het kielzog van de Franse Revolutie wordt ontmanteld. Bij de heroprichting, in 1834, trekt het onderzoek naar de echtheid van de biografie zich weer op gang.
Voor het eerst opperen auteurs dat heel die Arnikius en zijn wonderen weleens op verzinsels zouden kunnen berusten. De Leuvense onderzoeker Camille Goffaerts schrijft in 1892: ‘On croit généralement que ce personnage n’a pas existé et que son histoire n’est qu’une fable inventée au XVIe siècle.’ Hij is niet de enige die deze mening is toegedaan.
Niet alleen de middeleeuwse ‘kronieken van Middelburg’ worden naar het rijk der fabelen verwezen, ook hun auteur – ene Nikolaas Hoogland – blijkt nooit te hebben bestaan. Later zal blijken dat de handschriften in het Averboodse archief – die de bollandisten dus nooit te zien hebben gekregen – niet ouder zijn dan pakweg 1650. Dat is, niet toevallig, de periode waarin de naam Arnikius voor het eerst zijn intrede doet in de geschiedenis.
Kristoffel Butkens was een gerenommeerd historicus, al durfde hij z’n eigen familiegeschiedenis in de stamboom van een adellijk geslacht weven.
De vraag is nu wie er dan wel achter de vervalste vitae schuilgaat. In diverse studies duikt de naam Butkens opnieuw op. De Antwerpse historicus draaide zijn hand niet om voor een vervalsing meer of minder. Hij genoot enige renommée als geschiedschrijver, maar gaf evengoed zijn eigen familie een plekje in de stamboom van een adellijk geslacht. Of zoog nu en dan een middeleeuwse oorkonde uit zijn duim.
Butkens heeft zijn reputatie tegen, maar staat buiten verdenking. Ja, hij vermeldde ooit Arnikius en ook Andreas, Averbodes eerste abt, in een geschiedkundig werk. Maar waarom zou hij zijn tijd besteden aan het konterfeiten van maar liefst twee heiligenlevens om er daarna niets mee te doen?

En wat met Servaas Vaes? De zeventiende-eeuwse abt van Averbode was, zoals gezegd, een ondernemende figuur. Hij leidde de abdij een halve eeuw lang en liet een stevige erfenis na. Zo liet hij de barokke kerk bouwen en voerde op het abdijdomein grondige verbouwingen door.
Het abbatiaat van Vaes betekende voor Averbode een periode van grote bloei, in schril contrast met de donkere, in nevel gehulde beginjaren van de abdij. De plotse ‘ontdekking’ van de vita van twee middeleeuwers uit eigen rangen, nog wel een abt en een wonderdoener, gaf aan die mistige beginperiode een onverwacht felle glans.
Al in 1924 was Placide Lefèvre, Leuvens hoogleraar én norbertijn van Averbode, er zeker van: niemand minder dan Servaas Vaes is de ‘uitvinder’ van het fenomeen Arnikius. Niet dat hij de vervalste handschriften zelf heeft geschreven. Die zijn het werk van een ‘handlanger’.
Arnikius krijgt eerherstel, althans op de scheurkalender van De Druivelaar.
Lefèvre onderzocht de zeventiende-eeuwse teksten en werd getroffen door de opvallende gelijkenis met het handschrift van Robert Lamberti, een medewerker van abt Vaes. Een Leuvense universiteitsstudent kwam in 1950 tot dezelfde vaststelling. Het verdict: het was pater Robert Lamberti, alias Lambrechts, die omstreeks 1650 in de pen kroop van een fictieve middeleeuwse monnik uit Middelburg.
De voormalige Arnikiuskapel in de Averboodse kloostertuin staat al jaren leeg. Het beeld in het kerkkoor is het enige in de abdij dat nog aan de roemruchte averbodiënzer herinnert. In het stadsmuseum van Diest – waar hij steevast Arnikius van Diest wordt genoemd – wordt zijn portret bewaard. Een erkenning door Rome is er nooit gekomen, alle inspanningen van abt Vaes ten spijt.
En toch. De scheurkalender van De Druivelaar was er de aanleiding voor dat ik in de ban raakte van Arnikius. Nu werd zijn naam weliswaar fout gespeld (Arnikus) en stond hij ook nog op de verkeerde datum vermeld (15 in plaats van 17 maart).
Ik schreef in 2016 een artikel over de lotgevallen van deze fictieve kloosterling dat zelfs de bollandisten nieuwsgierig maakte. Blijkbaar moet dat ook de redactie van De Druivelaar ter ore zijn gekomen, want intussen heeft Arnikius eerherstel gekregen.
Een gedachte over “Arnikius van Averbode: heilige, kluizenaar en almanakverschijnsel”